Geen kwaliteitsvolle kinderopvang zonder kwaliteitsvol werk

*onderstaand artikel van Nathalie Winters (sectorverantwoordelijke kinderopvang ACV puls) en Jolien De Norre (Adviseur Vlaams sociaal beleid op de ACv studiedienst) verscheen in mei in Gids op maatschappelijk gebied.

Dit voorjaar kwam de kinderopvangsector in het oog van een storm terecht na een tragisch overlijden van een baby in een kinderdagverblijf. Daarop barste een hevig maatschappelijk en politiek debat los over de kwaliteit van de zorg in de kinderopvang, over de handhaving van de kwaliteitsnormen, en over de toekomst van de kinderopvangsector. De verontwaardiging was terecht groot, waardoor naast de organisatie van een reeks hoorzittingen over kwaliteit, er ook een parlementaire onderzoekscommissie werd aangesteld. Die moet tot de zomer de wantoestanden in de sector onderzoeken.

De onderzoekscommissie zal zich vooral richten op de rol van de handhaving, maar in het debat mag de rol van de context en de randvoorwaarden waarin kinderbegeleiders aan het werk zijn niet genegeerd worden. Helaas gaat het daar om een context van te weinig personeel, ongelijke verloning en onderwaardering. Om dat aan te kaarten kwam de sector in maart zelf in actie via een breed consortium van koepelorganisaties, vakbonden, experten en gebruikersorganisaties. Het consortium kwam daarbij naar buiten met een aantal concrete actiepunten, gericht op een drastische verbetering van de randvoorwaarden.1 Die randvoorwaarden zijn namelijk een essentieel puzzelstuk in het kwaliteitsverhaal. Een significante verbetering daarvan zal veel extra investeringen vragen.

Meer handen aan het kinderpark.

Een belangrijke pijler van die nota is een drastische verlaging van de kind-begeleidersratio. Momenteel bengelt Vlaanderen onderaan Europese ranking wat die ratio betreft. In Vlaanderen mag een kinderbegeleider vandaag voor acht (in de gezinsopvang) of negen (in de groepsopvang) baby’s en peuters tegelijk zorgen. In de meeste landen – en in de andere landsdelen van België – wordt het wettelijk maximum vastgelegd in de gezinsopvang op vier of vijf kinderen per kinderbegeleider. Europa telt maar zes landen die een ratio hoger dan 1 op 5 toepassen voor de gezinsopvang. Met haar ratio van 1 op 8 staat Vlaanderen alleen ‘aan de top’.

Bovendien maakt Vlaanderen geen onderscheid tussen de wettelijke kind-begeleidersratio in de opvang van baby’s (jonger dan een jaar) en die van peuters. In verschillende Europese landen wordt er binnen de kind-begeleidersratio namelijk nog bijkomend gedifferentieerd naar leeftijd. In buurland Nederland kan een begeleider in de gezinsopvang maximaal vier kinderen opvangen, waarvan er maximaal twee jonger dan een jaar mogen zijn. In Luxemburg mag een begeleider in de gezinszorg voor maximaal vijf kinderen zorgen, maar daarvan mogen er maar twee jonger dan twee jaar zijn.2

Ook voor de groepsopvang geeft Vlaanderen geen fraai beeld weer. Daar is een kinderbegeleider verantwoordelijk voor de zorg van negen baby’s en peuters tegelijk. In vergelijking met omringende regio’s en landen zien we ook daar weer een verschil: in Franstalig België zorgt een kinderbegeleider voor zeven kinderen onder drie jaar, in Duitstalig België voor zes, en in Nederland, Frankrijk en Luxemburg voor acht kinderen. Het grote verschil zit daar weer in de differentiatie naar leeftijd, waarbij de Nederlandse kinderbegeleider in de groepsopvang bijvoorbeeld maar voor drie kinderen jonger dan een jaar tegelijk mag zorgen.

Verschillende onderzoeken tonen aan dat die kind-begeleiderratio een belangrijke invloed heeft op de kwaliteit van de zorg die kinderen in de kinderopvang ontvangen. Zo toonde onderzoek in Vlaanderen aan dat onder andere het welbevinden van het kind en de emotionele en educatieve ondersteuning slechter scoren bij een hogere kind-begeleiderratio. De effecten zijn het grootst in de gezinsopvang. Al vanaf vier kinderen per begeleider daalt daar het gemiddeld welbevinden bij kinderen. Daarom raden de onderzoekers aan om in de gezinsopvang niet meer dan vier tot zes kinderen per onthaalouder toe te laten. Voor de groepsopvang raden ze op basis van het onderzoek een maximum aan van zeven kinderen per kinderbegeleider.3

Gelijk loon voor gelijk werk

Willen we een betere kind-begeleidersratio, dan moet dringend het aantal kinderbegeleiders omhoog. Maar ook daar knelt het schoentje. Al verschillende jaren op rij figureren de kinderbegeleiders op de lijst van de knelpuntberoepen. Hoe dat komt? De VDAB verklaart het aan de hand van drie factoren. Er is een kwantitatief tekort: er zijn te weinig kandidaten die in aanmerking komen. Het voorbije jaar waren er meer dan 4 700 vacatures voor zo’n 2 600 werkzoekenden. Het probleem lijkt zich bovendien nog te verergeren, met een stijging van het aantal vacatures die bijna evenredig lijkt met de daling in het aantal kandidaten. Daarnaast is er een kwalitatief tekort: zo worden er vaker bijkomende competenties gevraagd zoals het kunnen omgaan met diversiteit en het stimuleren van taalontwikkeling, waar niet alle kandidaten aan voldoen. Tot slot heeft het beroep specifieke arbeidsomstandigheden die kandidaten afschrikken, zoals deeltijds werk, onderbroken uurroosters met vroege ochtend- en late avondwerkuren.4

Het is dus dringend tijd dat de aantrekkelijkheid van het beroep drastisch verbetert. Maar ondanks enkele verbeteringen in de marge van het laatste VIA-6 akkoord blijft het beroep van begeleider in de kinderopvang er een waar een heel groot deel van de kinderbegeleiders aan zeer lage lonen en in slechte statuten tewerkgesteld is.

Maar ondanks enkele verbeteringen in de marge van het laatste VIA-6 akkoord blijft het beroep van begeleider in de kinderopvang er een waar een heel groot deel van de kinderbegeleiders aan zeer lage lonen en in slechte statuten tewerkgesteld is.

De loon- en arbeidsvoorwaarden van de kinderbegeleiders zijn sterk afhankelijk van het soort kinderopvanginitiatief waarin ze werken en de daaraan gekoppelde subsidies. Er zijn verschillende trappen van subsidies in de kinderdagverblijven, waarbij de loon- en arbeidsvoorwaarden van de kinderbegeleiders substantieel lager liggen in de lagere subsidietrappen. Zo krijgen enkel de kinderbegeleiders in de hoogste subsidietrap (trap 2A en trap 3) een dertiende maand. Wie werkt in een lagere subsidietrap heeft geen recht op conventioneel verlof (2 tot 4 dagen). Ze genieten ook niet van leeftijdsverlofdagen vanaf 45, 50 en 55 jaar. Kinderbegeleiders in de best gesubsidieerde kinderdagverblijven starten ook nog eens aan een hoger brutoloon.

Het merendeel van de onthaalouders werken noch als werknemer, noch als zelfstandige, maar zit in een apart sociaal statuut. Dat zijn de zogenaamde onthaalouders in sui generis statuut, dat biedt geen echte verloning maar waar de onthaalouders een onkostenvergoeding krijgen met een beperkte toegang tot de sociale zekerheid.

Ook binnen de buitenschoolse kinderopvang, (opvang voor kinderen van 3 tot 12 jaar), is ongelijkheid troef. Enkel wie werkt in een erkende en gesubsidieerde opvang heeft leeftijdsverlofdagen. Dankzij het VIA-6 akkoord, zag die groep medewerkers hun maandloon lichtjes stijgen. De kinderbegeleiders die werkzaam zijn in niet-erkende en gesubsidieerde initiatieven voor buitenschoolse kinderopvang moeten het stellen met het minimum maandloon. Zij hebben geen 13e maand en geen extra (leeftijds-) verlofdagen. Wij streven dus naar gelijke lonen en werkvoorwaarden als voor kinderbegeleiders in opvanginitiatieven met subsidietrap 2A.

Correcte werknemersstatuten

Bovenop de problematiek van de ongelijke verloning bij kinderbegeleiders, speelt bovendien nog een probleem van het niet volwaardige statuut van de onthaalouders in de gezinsopvang. Er bestaan twee types van onthaalouders: de zelfstandige onthaalouder en de onthaalouder aangesloten bij een dienst voor onthaalouders. Het merendeel van de onthaalouders werken noch als werknemer, noch als zelfstandige, maar zit in een apart sociaal statuut. Dat zijn de zogenaamde onthaalouders in sui generis statuut, dat biedt een soort tussenstatuut dat geen echte verloning biedt maar waar de onthaalouders een onkostenvergoeding krijgen met een beperkte toegang tot de sociale zekerheid. Het inkomen is afhankelijk van het aantal kinderen dat opgevangen worden. Als er kinderen buiten zijn/haar wil afwezig zijn, dan krijgt de onthaalouder van de RVA een opvanguitkering. De sociale rechten (pensioen, ziekteverzekering, verzekering tegen arbeidsongeschiktheid, beroepsziekten en arbeidsongevallen) worden berekend op een fictief loon dat wordt gelijkgesteld aan het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen.

Tussen 2014 en 2020 daalde het aantal opvanginitiatieven in de gezinsopvang met 29 procent. Vertaald in het aantal opvangplaatsen, gaat het dan om een verlies van 6 212 plaatsen op zes jaar.

Dat dat statuut onvoldoende bescherming biedt, reflecteert zich wellicht in de dramatische daling van het aantal onthaalouders in de laatste jaren. Tussen 2014 en 2020 daalde het aantal opvanginitiatieven in de gezinsopvang met 29 procent. Vertaald in het aantal opvangplaatsen, gaat het dan om een verlies van 6 212 plaatsen op zes jaar.5 Een groot deel van de onthaalouders nadert in de volgende jaren de pensioenleeftijd, en er dienen zich niet genoeg starters aan om de uitstroom te vervangen.

Het sui generisstatuut voor onthaalouders werd in 2003 oorspronkelijk ontwikkeld als tijdelijke maatregel om een oplossing te vinden voor het gebrek aan socialezekerheidsrechten van de onthaalouders. De bedoeling was echter van begin af aan dat dat sociaal statuut zou uitdoven.6 Het statuut biedt namelijk geen duurzame oplossing. Het is bovendien een belangrijke kost voor de sociale zekerheid.7 De Nationale Arbeidsraad vroeg daarom al in 2006 aan de bevoegde regionale overheden om te voorzien in een compenserende financiering. De sociale partners schatten toen in dat de federale overheid ongeveer twee derde van het stelsel betaalt.

In Wallonië werd enkele jaren geleden reeds overgegaan tot een directe inschakeling van alle nieuwe onthaalouders in een werknemersstatuut. Bestaande onthaalouders worden geleidelijk aan overgeschakeld. Maar in Vlaanderen blijft het stil, buiten enkele proefprojecten via de sectorale VIA-akkoorden. Met andere woorden, door het laten voortbestaan van het sui generisstatuut schuift de Vlaamse regering een groot deel van haar verantwoordelijkheid af naar de sociale zekerheid. De veelal vrouwelijke onthaalouders betalen uiteindelijk het gelag. Daarom pleit ACV voor voldoende middelen zodat elke onthaalouder die dat wenst spoedig in het werknemersstatuut kan stappen. We willen een uitdoofscenario waarbij we werken met een gelimiteerde lijst die de namen van de huidige onthaalouders sui generis vermeldt. Er kunnen geen onthaalouders meer aan toegevoegd worden omdat nieuwe onthaalouders automatisch ingeschakeld worden met een werknemersstatuut.

Welke toekomst voor (zij die zorgen voor) onze kinderen?

Over het belang van de kinderopvang in onze samenleving kan geen twijfel bestaan. Naast de economische functie, zoals bijvoorbeeld het beide ouders mogelijk maken om te gaan werken, zijn er namelijk ook belangrijke sociale en pedagogische functies van de kinderopvang. Vanuit de sociale functie wordt daarbij gewezen op de rol van sociale inclusie en van het bereiken van kinderen uit maatschappelijk kwetsbare gezinnen. Op pedagogisch vlak heeft kwaliteitsvolle kinderopvang een aangetoonde positieve impact op bijvoorbeeld de taalontwikkeling van jonge kinderen. Onderzoek toont daarnaast aan dat een kwaliteitsvolle kinderopvang vooral veel sociale en pedagogische voordelen teweeg brengt bij kinderen die in armoede opgroeien. Het gaat hier dan bijvoorbeeld om effecten op de verdere schoolloopbaan op zowel korte als lange termijn, op de latere gezondheid en op tewerkstellingskansen.8 Steeds vaker worden uitgaven in de kinderopvang dus als een langetermijninvestering gezien waarvan de sociale voordelen zich uiteindelijk economisch zullen terugbetalen.9

Deze consensus over het belang van de kinderopvang in onze maatschappij vinden we overigens ook terug op andere niveaus. Zo schreef de Sociaal- Economische Raad van Vlaanderen (SERV) in 2021 een uitgebreid advies over de rol en de toekomst van de kinderopvang, waarin ze bijvoorbeeld verwijst naar deze sociale, pedagogische en economische functies. Het advies verwijst onder andere nog naar de noodzaak van een betere omkadering en waardering voor kinderbegeleiders en onthaalouders. In het meest recente werkgelegenheidsakkoord van de SERV herhalen de Vlaamse sociale partners de noodzaak van de kinderopvang in het wegwerken van drempels naar werk. Dit vereist uiteraard dat er voldoende (betaalbare) opvangplaatsen beschikbaar zijn.

Ook vanuit Europese hoek wordt er gewezen op het belang van kwaliteitsvolle en toegankelijke kinderopvang. Gekoppeld aan de Europese pijler van sociale rechten lanceerde de Commissie de Europese Kindgarantie, die vorige zomer door de Raad van Europa werd aangenomen. De Europese Kindgarantie heeft als ambitie om de rechten van kinderen te beschermen te waarborgen, inclusief de gratis toegang tot basisvoorzieningen zoals de kinderopvang. Eerder formuleerde de Raad ook een Europese aanbeveling over kwaliteitsvolle voorschoolse educatie en opvangsystemen. Daarin wordt verwezen naar de arbeidsvoorwaarden van personeel als een van de vijf kerncomponenten van een kwaliteitsvol systeem.

Ondanks die eensgezindheid over het belang van goede kinderopvang en over de rol van de kinderbegeleiders in het garanderen van de kwaliteit, blijft het beroep van kinderbegeleider echter nog ondergewaardeerd. De zware werkomstandigheden dreigen daarbij tot een vicieuze cirkel te leiden van kinderbegeleiders die uit de sector stappen, waardoor de kind-begeleiderratio’s nog meer onder druk komen te staan. Willen we dus een betere kinderopvang, dan kunnen we er niet omheen dat we die ambitie moeten omzetten naar meer erkenning en échte waardering van begeleiders in de kinderopvang. Dat dat veel kost, zou ons niet mogen tegenhouden. Door niet te investeren in de toekomst van morgen, riskeren we meer te verliezen.

1 De nota van het consortium kan hier geraadpleegd worden: http://www.onthaalouders.be/sites/all/pdf/2022/ACTIEPLAN%20CONSORTIUM%20...
2 European Commission/EACEA/Eurydice, 2019. Key Data on Early Childhood Education and Care in Europe – 2019 Edition. Eurydice Report. Luxembourg: Publications Office of the European Union.
3 Vandenbroeck, M., Laevers, F., Hulpia, H., Daems, M., Declercq, B., Janssen, J., & Van Cleynenbreugel,C. (2016). MeMoQ Deelrapport 14. Samenvatting van de nulmeting. Brussel – Gent – Leuven: Kind en Gezin – UGent – KU Leuven.
4 VDAB (2022) Beroepen in cijfers: Begeleider kinderopvang. Geraadpleegd op https://www.vdab.be/trendsdoc/beroepen/index.html?brp=PC1820
5 https://www.opgroeien.be/cijfers-en-publicaties/kinderopvang-babys-en-pe...
6 http://www.cnt-nar.be/ADVIES/Advies-1406.pdf
7 http://www.cnt-nar.be/ADVIES/advies-1557.pdf
8 Michel Vandenbroeck, Karolien Lenaerts & Miroslav Beblavý (2018), Benefits of early childhoodeducation and care and the conditions for obtaining them. EENEE Analytical Reports. http://eenee.org/dms/EENEE/Analytical_Reports/EENEE_AR32.pdf
9 Tine Hufkens, Francesco Figari, Dieter Vandelannoote, Gerlinde Verbist (2019), Investing in Subsidized Childcare to Reduce Child Poverty: an Adequate Strategy?, JRC Technical reports march 2019. https://ec.europa.eu/jrc/sites/jrcsh/files/jrc116278.pdf